Inge Verhoef: “Lokale coöperaties zouden harder op de trom kunnen roffelen”

Als afgestudeerd bioloog ging Inge Verhoef aan het werk als onderzoeker bij Milieu Centraal en leerde ze alle feiten over nut en noodzaak van de energietransitie uit en te na kennen. “Ik raakte meer en meer doordrongen dat er veel niet goed gaat”, blikt ze terug. “Het tegengaan van Klimaatverandering zou topprioriteit moeten zijn, maar is dat nog niet. Ik voelde dat ik iets moest doen.”

Na die tijd kwam de vacature bij de Windvogel op haar pad. Inge: “Een idealistische club die werkt zonder winstoogmerk aan windprojecten. Voor iemand die – zoals ik – graag samenwerkt met mensen was deze coöperatie van burgers precies wat ik zocht.”
Sinds 2016 is zij als projectmanager van de Windvogel onder meer betrokken bij de plannen voor windmolens in de Utrechtse polders Rijnenburg en Reijerscop tussen De Meern en Nieuwegein. “De weerstand bij burgers voor grootschalige opwek is merkbaar in mijn werk”, zegt Inge. “In Utrecht is er een groep inwoners die moeite hebben met windturbines. Toch zou het verkeerd zijn om te denken dat dit overal zo is. Wij hebben bijvoorbeeld ook windmolens bij Ouder-Amstel en Gouda en daar is niemand over gevallen.”

Natuurontwikkeling
Volgens Inge kan het tijdig meenemen van de bevolking zo niet alle weerstand, dan toch een belangrijk deel van de onrust opheffen. “Mensen willen dat er naar ze wordt geluisterd, dat ze zich begrepen voelen”, legt ze uit. Daarbij helpt het als een burgerinitiatief bij het project is betrokken, is haar stellige overtuiging. “Veel mensen zien toch liever ons dan een grote internationale ontwikkelaar. Wij geven ook wat terug. Bij elke windproject reserveert de Windvogel geld voor de omgeving in de buurt van de molens. Dat kan natuurontwikkeling, maar ook een speeltuin zijn. In Utrecht denken bewoners aan gevelisolatie. Hoe we dit geld besteden is echt iets wat wij samen met de buurt bekijken.”

Weerstand
Inge begrijpt de koudwatervrees voor windprojecten die leeft bij mensen, maar ze ziet ook dat emoties hoog kunnen oplopen en dat angst lang niet altijd gestoeld is op feiten. Zoals de oprechte vrees van een moeder uitgesproken tijdens een inspraakavond. “Zij was bang dat haar epileptische dochter door de draaiende wieken een aanval zou krijgen. Het kenniscentrum voor epilepsie kon bij navraag ons, maar ook deze moeder, geruststellen. De wieken van een molen draaien te langzaam om een aanval te kunnen opwekken.”
Ook de veelgehoorde angst voor overlast door slagschaduw in de achtertuin hoeft niet terecht te zijn. Met sensoren en specifieke software kan een windmolen zo ingesteld worden dat deze even stopt met draaien als bewoners daar last van hebben.

Bottom-up
Om deze vragen, zorgen en bezwaren boven tafel te krijgen, is het wel nodig om burgers in een vroeg stadium te betrekken, benadrukt Inge die vier jaar geleden met man en kinderen in het Utrechtse Bunnik is komen wonen. “In het verleden is dat met de ontwikkeling van een aantal grotere windparken misschien onvoldoende gebeurd. Gelukkig zie ik nu een verschuiving, waarin we meer bottom-up met burgers aan de slag gaan.”
Voor alle nieuwe projecten werkt de Windvogel dan ook met participatieplannen om op een systematische manier de omgeving bij de ontwikkeling te betrekken. In de verkenningsfase van het plan moet het besef bij burger en gemeente landen dat er een opgave ligt om te kunnen voldoen aan de klimaatdoelen. Inge: “Daarna is de vraag waar de molens moeten komen. Welke zoekgebieden wijzen wij aan? Dat is iets wat je echt met elkaar moet afwegen.” Hoewel deze fase altijd verzet oproept omdat plannen zich dan vertalen in concrete voorstellen, wordt de weerstand ook  uitvergroot volgens de voorvrouw van de Windvogel. “De meerderheid snapt dat we offers moeten brengen voor een leefbare wereld. Ook uit enquêtes blijkt dit telkens weer.”

Tromgeroffel
Voortrekkers binnen lokale energiecoöperaties geven een gezicht aan dit draagvlak en spelen voor energieclubs als de Windvogel dan ook een cruciale rol, merkt Inge op. “Zij zijn onze belangrijkste samenwerkingspartners. Zij laten zien dat burgers zich wel degelijk zorgen maken over het klimaat en zijn daarmee ons gezicht naar buiten. In Rijnenburg was geen energiecoöperatie. Dan richten wij er zelf één op, in dit geval, Rijne-Energie. Deze lokale beweging is nu zelfstandig en wij hebben een gelijkwaardige samenwerkingsrelatie met elkaar.”
Lokale coöperaties zouden wel steviger kunnen zijn in de manier waarop zij de urgentie van energietransitie voor het voetlicht brengen, volgens deze gedreven windontwikkelaar. “Zij zouden nog harder op de trom kunnen roffelen. Het zou goed zijn als we in de media nog luider horen dat het nu echt tijd is voor een overstap naar duurzame energie, dat wij geen tijd meer kunnen verliezen. Coöperaties zijn daar nog te bescheiden in, terwijl ze een grotere invloed hebben dan zij zelf denken.”
Daarnaast moeten coöperatiebestuurders de functie van raadsleden niet onderschatten, zegt Inge, zelf fractievoorzitter van de lokale partij Perspectief 21. “Natuurlijk is de wethouder het eerste en belangrijkste aanspreekpunt als je een energieproject wilt opzetten, maar vergeet niet dat de raad alle collegevoorstellen moet goedkeuren. Bovendien helpt het mobiliseren van raadsleden bij het creëren van je draagvlak.”

Laat een reactie achter